In den beginne was er ruim twee jaar van lachend aan de zijlijn staan.
Leuk hoor, al die mensen met een veredelde verkoudheid, maar ik pas.
Uiteraard komt ook in dit geval hoogmoed voor de val, dus sinds afgelopen weekend mag ik mij bij het overige plebs scharen en neem ik deel en de wereldwijde hype die corona heet.
De dag voor shit aan was begon het met een kleine hoestbui. Net zoals je bij elke ordinaire verkoudheid wel eens hebt, geen bijzonderheid. Die nacht ging over in stevige koorts, met warme en koude rillingen en alles klam. Praktisch kokend in mijn eigen zweet, maar met dusdanig koude voeten dat mijn tenen konden afbreken zonder het op te merken. Klappertanden terwijl je dampt.
De daaropvolgende dag een soortgelijk beeld, waarbij hoesten tot je (bijna) moet overgeven afgewisseld wordt met een lekkere portie duizeligheid, pijn achter je ogen en algehele malaise. M’n gewrichten piepen en zeuren, en ik heb spierpijn op plekken waar ik nooit eerder spieren heb ontdekt. Één voordeel, niet benauwd.
Ik zal verslag doen van de dagen er na; nu op het moment van schrijven. Potentieel levert dit een prachtig satirische klaagzang op om over een paar jaar eens hartelijk om te lachen (“Weet je nog, die corona? Werkelijk dolletjes, die massahysterie!”). In het meest zwarte scenario is dit een redelijk compleet transcript voor de lijkschouwer.
Dag 2: Ik kijk vervuld van warme gevoelens de nieuwe afleveringen van Temptation Island: Ik ben dan wel ziek, maar het is een troostende gedachte dat er mensen bestaan die vrijwillig meedoen aan realityshows en die hebben het pas ècht zwaar.
Binnenshuis is mijn energie matig. Van de woonkamer naar de keuken verplaatsen is geen probleem. Ondanks dat dit nog geen vijftien stappen is werkt dit bemoedigend. Hierom heb ik mezelf dan ook voorgenomen minstens elke dag een stukje te lopen. Frisse lucht doet de mens goed en dat geldt ook voor wandelen.
Ik stap vol goede moed naar buiten, en krijg na een meter of vijftig het gevoel alsof m’n benen van rubber zijn. Ik zet door tot het einde van het huizenblok, raak daar m’n evenwicht vrijwel volledig kwijt, en houd me vast aan een uitstekende tak. Mooi woord, “uitstekend”. Zowel uit-STE-kend, als UIT-stekend. Ik overweeg in de bosjes te kotsen, maar doe dit uiteindelijk niet. Op de terugweg denk ik vast na over een leuk grafschrift.
’s Nachts opnieuw koorts, nauwelijks geslapen. Wel baantjes getrokken in mijn eigen lichaamssappen.
Dag 3: Dit is nog het meest te vergelijken met mijn ervaring met Pfeiffer. Zolang ik stil op een stoel zit en een kamerplant imiteer, voel ik me prima en verveel ik me de tering. Zo gauw ik echter opsta slingert de wereld in een slome sliert achter me aan. Alles is vertraagd.
Tijd lijkt deze dagen een vreemd concept; het is of veel later, of veel vroeger dan ik dacht. Ik kijk naar de klok en ben verbaasd over de aangegeven tijd, om deze prompt weer te vergeten.
Ik heb opvallend weinig herinneringen aan de afgelopen dagen.
Mijn stukje lopen voelt alsof je net van een trampoline of boot bent afgestapt. Benen voelen veel zwaarder dan ze zijn, en de grond is veel te hard. Wandelen voelt houterig en ongecoördineerd; ik moet nadenken welk been ik waar neerzet, en na een rondje huizenblok ben ik er wel klaar mee. M’n stappen voelen lomp en log. De zon maakt me gejaagd, verhit en misselijk. Hoesten tot je kokhalst is nu de dagelijkse rage.
Ik drink een glaasje wijn uit zelfmedelijden, en voel me alsof ik een heel vat heb leeggezopen. Doen we niet meer.
Wel positief: Ik ben inmiddels een expert op het gebied van Ex on the Beach en moordzaken op youtube.
Dag 4: De kamerplanttheorie blijft overeind. Zolang ik niets doe, weinig beweeg en niets wil, voel ik me dikke prima. Verveeld tot en met, maar prima.
Wanneer ik de bank verlaat wordt m’n perceptie stroperig, m’n lichaam trillerig en warm, en vooral enorm dorstig. Eetlust is zeer minimaal, smaak en reuk gehalveerd. Ik herinner me weinig van wat ik de afgelopen dagen heb gedaan.
Elke beweging voelt mechanisch, ik moet alle ledematen bewust aansturen.
Het dagelijkse rondje wandelen is als een soort drugstrip: Naarmate m’n energieniveau daalt (en dat gaat opmerkelijk hard), hoe vreemder de wereld om me heen lijkt. Er valt een soort dempende deken over me heen die alles vervormt.
De structuur van bloemetjes is intrigerend en desoriënterend, auto’s die tegelijkertijd aan me voorbij razen merk ik nauwelijks op. Bomen langs de weg bewegen ondanks dat het vrijwel windstil is. Geluiden klinken hol en vertraagd. Aan de overkant van de straat hebben twee vrouwen een gesprek, en ik moet moeite doen te verstaan wat ze zeggen; de taal klinkt vervreemdend. Een pluspunt, dit scheelt de aanschaf van een bakje paddo’s.
Ik ga de nacht in als journalistiekleerling van Louis Theroux; ik ben nu halverwege zijn online reportoire. Parallel hieraan leer ik vanalles over het nachtleven in Tokyo en treinsurfen in de Balkan.
-to be continued-
Spoileralert: Dit is nooit gecontinueerd. De dagen erna herstelde ik verrassend snel, en waren nauwelijks noemenswaardig. Vergeleken bij mensen die daadwerkelijk onder corona te lijden hebben (gehad) stelde dit geen reet voor, maar klagen zit nu eenmaal in het bloed.
Mocht ik tezijnertijd opnieuw potentieel afscheid van jullie moeten nemen wegens enigerlei ziekte, hoort u van ons.
Voor nu, tabee. Ik trek de wijde wereld weer in, zij het enigszins onvast op de pootjes.