Ik zette mijn fiets in het rek en draaide het slot dicht. Op het moment dat ik wilde weglopen merkte ik dat er iemand achter me stond. Ik herkende de man, was hem regelmatig bij kringlopen tegengekomen.
“Mevrouw,” zei de man, “uw achterlicht brandt nog. U wilde weglopen, maar het licht brandt nog.” Ik bedankte de man voor zijn opmerkzaamheid, en legde uit dat de lamp na een tijdje vanzelf uit gaat, er zit geen knopje op. De man bleef staan, zijn fiets ter hand, onzekere blik. “Uw licht staat op rood. Dan mag je niet doorlopen.” Hij lachte, maar leek het wel te menen. Ik twijfelde even. Met mijn hand bedekte ik mijn achterlicht. Opgelucht parkeerde de man zijn fiets. Dat kon nu, want er was geen rood licht meer. Hij stelde zich voor als Peter. Ik stelde me voor als Marieke, wat hij aangaf ook per direct weer te zullen vergeten.
Vanwege de coronaregels moesten Peter en ik allebei twintig minuten wachten voor we de kringloop binnen mochten. We hebben beiden hetzelfde tijdsvak gereserveerd. “Dan zijn we op elkaar aangewezen,” verzuchtte Peter. Hij vertelde me op zoek te zijn naar lp’s, hele specifieke. Van een band, met muziek, die heel goed was maar waar hij de naam zo gauw niet meer van wist. Hij was wel een groot liefhebber, garandeerde hij me. Mocht hij ze in de winkel vinden, zou hij me roepen. Ter illustratie zong hij een stukje, en begon direct daarna over honingbijen.
Ik schat Peter zo rond de zestig. Ik vroeg hem of hij een echte Groninger is. Dit is hij, geboren en getogen. “Geboren, opgegroeid, en nu nog steeds in hetzelfde huis”, vertelde hij met gepaste trots. En direct daar achteraan: “Eerst ging mijn vader dood. Enkele jaren geleden ook mijn moeder, en dat was de laatste van de twee, als je kunt tellen.” Melancholisch glimlachje. “Ik woon nog in het huis, maar moet daar waarschijnlijk binnenkort uit. Ik werk niet mee hoor! Iedereen blaast op een dag zijn laatste adem uit, zo is het leven, maar ik doe dat pas als ik honderdtachig ben. Dat is mijn streven althans.” Kort vreugdedansje. “Ze krijgen me niet te pakken hoor, maar mijn ouders zijn dus dood en ik moet nu uit het huis weg.”
“Dat is best verdrietig,” zei ik. “En lijkt me eigenlijk ook wel eng. Wat gaat de toekomst jou nu brengen dan?” Peter keek me aan alsof ik iets ongelooflijk doms had gezegd. “De toekomst brengt ons de kringloop! Daarom staan we hier te wachten toch, of niet dan?” Logisch ja, daar heeft hij een punt.
Peter vond het tijd om een stukje te lopen, genoeg gepraat voor nu. Pakje zware Drum uit de binnenzak, voorgedraaid shagje tussen de lippen, en een verontschuldigende blik. “Ik ga jou niets aanbieden, want ik heb mijn shag zelf harder nodig. Daarbij zie jij er niet uit alsof je rookt.” Goed ingeschat. Hij liep naar het einde van de parkeerplaats en draaide weer om.
“Ben jij Vivaldi of Tchaikovsky?”, vroeg hij me bij terugkomst. Hij beantwoordde zijn eigen vraag nog voordat ik de kans kreeg. “Jij lijkt me vrolijk als Vivaldi, maar gevat en ingewikkeld als Tchaikovsky. Ik ben Bach. Vanzelfsprekend.” Peter knikte tevreden. Een uitleg bleef uit. Peter lijkt mij een prima Bach.
De deur ging open, we mochten de winkel binnen. Ik pakte een winkelmandje en gaf Peter er ook een aan. Lachende ogen, en een kniebuiging als respons. We gingen elk onze eigen weg, Peter verwoed zoekend in de muziekbakken. Hij heeft me niet geroepen, dus ik neem aan dat zijn heilige graal niet gevonden heeft. Bij de kassa troffen we elkaar weer.
Een andere klant begroette Peter, die als reactie zijn schouders ophaalde. “Ik herken jou niet,” riep hij naar de man. Ik keek geamuseerd toe.
Peter keek mij streng aan. “Denk maar niet dat als we elkaar volgende keer weer tegenkomen, ik jou nog herken hoor,” waarschuwde hij me. “Maar Tchaikovsky, die herken ik altijd.”
Met een tevreden blik op mijn inmiddels gedoofde achterlicht gericht pakte Peter zijn fiets, stapte op, en reed de straat uit.